d’ Aloude Rethorijckkamer der Pellicanisten onder de zinspreuk:“TROU MOET BLYCKEN”
De rederijkerij is waarschijnlijk tegen het einde van de dertiende eeuw ontstaan en is vermoedelijk in het kielzog van de Vlaamse migranten overgekomen naar Holland. In het gemeentearchief van Haarlem bevindt zich een stuk uit 1503 waarin Trou moet Blycken de oude kamer wordt genoemd. Deze rederijkerskamer bestond dus al vóór 1503.
Een rederijkerskamer bestond uit een groep burgers met belangstelling voor dichtkunst en toneelspel. Zij werden door het stadsbestuur ook wel ingeschakeld bij feesten, zoals de blijde inkomste van de Landsheer of -Vrouwe, en bij het organiseren van optochten en toneelvoorstellingen in het openbaar. In die zin bepaalden zij mede het aanzien van de stad. Zij organiseerden ook Landjuwelen waarbij de kamers uit verschillende steden wedijverden in het opvoeren van toneelstukken en het houden van symbolische optochten.
In 1606 waren de Pellicanisten de gastheren van zo’n evenement. Veertien bezoekende kamers schonken bij die gelegenheid schilderstukken op houten panelen met veel symboliek erin verwerkt, de zogenaamde blazoenen. Op Trou’s eigen blazoen prijkt de pelikaan die haar jongen voedt met het bloed uit haar opengepikte borst. Volgens de overlevering doen pelikanen dat bij voedselschaarste. Hierin zag men een analogie met de zelfopoffering van Christus.
In de tweede helft van de zeventiende eeuw begon de ontwikkeling die Trou veranderde van een rederijkerskamer in een herensociëteit.
De jaarlijks door de Factor voorgedragen jaarzang zet de literaire traditie nog altijd voort. En vrijwel elk jaar verzorgen de Broeders een toneelvoorstelling, waarvoor de teksten door leden van de broederschap worden geschreven.
Meer weten:
Voor meer informatie, zie Noord-Hollands Archief.